Woningsluiting op grond van artikel 13b van de Opiumwet bij een extern aangehouden handelsvoorraad softdrugs voor een coffeeshop

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 30 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3293) geoordeeld dat de burgemeester van de gemeente Rotterdam een woning mocht sluiten in verband met een aangetroffen handelshoeveelheid drugs voor een coffeeshop. Daarbij heeft de Afdeling een evenredigheidstoets uitgevoerd.

Wat was er aan de hand?  

Appellant is huurder van een woning en exploitant van de direct onder die woning gelegen coffeeshop. Naar aanleiding van een waarneming van een hennepgeur en een anonieme melding heeft de politie de woning onderzocht en een handelshoeveelheid drugs aangetroffen. De burgemeester heeft de eigenaar van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet gelast de woning te sluiten voor de duur van zes maanden.

Artikel 13b van de Opiumwet

De burgemeester is op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

Was de burgemeester bevoegd om de woning te sluiten?

De Afdeling overweegt dat voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet de enkele aanwezigheid van drugs in een pand niet volstaat. De drugs moeten aldaar aanwezig zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking (“daartoe aanwezig”). Het uitgangspunt is dat wanneer meer dan vijf gram softdrugs aanwezig is, de softdrugs in beginsel bestemd wordt geacht voor verkoop, aflevering of verstrekking. Indien appellant het tegendeel niet aannemelijk maakt, dan is de burgemeester bevoegd om voor het pand een last onder bestuursdwang op te leggen.

Voorts kent artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet geen uitzondering voor het aanhouden van een handelsvoorraad softdrugs voor een coffeeshop. Het feit dat een strafrechter op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf heeft opgelegd voor extern aangehouden handelsvoorraden softdrugs voor een coffeeshop, laat onverlet dat het aanhouden van dergelijke voorraden niet is toegestaan en dat de burgemeester op grond van de Opiumwet bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen. Het strafrechtelijke traject dient dus onderscheiden te worden van het bestuursrechtelijke traject.

In deze zaak is sprake van een forse overschrijding van de toegestane vijf gram softdrugs, zodat een handelshoeveelheid kan worden aangenomen. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Derhalve concludeert de Afdeling dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten.

Was de sluiting evenredig?

Nu de bevoegdheid van de burgemeester is vastgesteld, dient beoordeeld te worden of de sluiting evenredig was. In dit kader is artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van belang. Dit artikel bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De evenredigheidstoets bestaat in dit geval uit het beoordelen van de noodzakelijkheid en evenwichtigheid van de woningsluiting.

  • Noodzakelijkheid: bij dit onderdeel zijn de volgende twee vragen van belang: 1) had de burgemeester met een minder ingrijpend middel kunnen en moeten volstaan? en 2) is de sluiting gelet op de ernst en omvang van de overtreding noodzakelijk ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde? De Afdeling focust zich op de tweede vraag. Zij oordeelt dat sprake is van een ernstige overtreding gelet op de hoeveelheden aangetroffen drugs, dat er een risico bestaat op ripdeals bij de woning en dat de woning gelegen is in een wijk die laag scoort op veiligheid. De woningsluiting was aldus noodzakelijk.
  • Evenwichtigheid: hierbij gaat het om de evenwichtigheid van de duur van de sluiting. De Afdeling stelt vast dat sprake is van een ernstige overtreding en dat appellant geen bijzondere binding met het pand heeft aangezien hij feitelijk elders woonde. Bovendien brengt de achterdeurproblematiek niet noodzakelijkerwijs met zich mee dat de woningsluiting onevenredig is. Daarbij is belangrijk dat de burgemeester rekening houdt met de achterdeurproblematiek door niet actief op zoek te gaan naar extern opgeslagen handelsvoorraden van coffeeshops en zulke opslaglocaties slechts sluit per toeval of na meldingen van overlast of onveilige situaties. Dat is in de onderhavige zaak ook gebeurd. Een woningsluiting van zes maanden is volgens de Afdeling dus niet onevenwichtig.

De conclusie is dat de woningsluiting noodzakelijk en niet onevenwichtig is. Daarmee doorstaat de woningsluiting de evenredigheidstoets.

Heeft u advies nodig bij het nemen van besluiten tot woningsluiting waarbij drugs is aangetroffen? Neem dan gerust contact op met een van onze juristen.

Op de hoogte blijven?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief! Dan zorgen wij ervoor dat u op de hoogte blijft van de belangrijkste ontwikkelingen binnen onze expertises.