Inzageverzoek onder de AVG: het belang van het motiveringsbeginsel
Op 6 november 2024 heeft de rechtbank Rotterdam een belangrijke uitspraak gedaan die het belang van het motiveringsbeginsel bij de weigering van een inzageverzoek op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) benadrukt (ECLI:NL:RBROT:2024:10919). In deze zaak ging het om een benadeelde van het toeslagenschandaal, die inzage vroeg in haar persoonsgegevens die waren verwerkt in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) van de Belastingdienst. De rechtbank oordeelde dat de minister van Financiën onvoldoende had gemotiveerd waarom bepaalde gegevens niet konden worden verstrekt. In deze blogpost leest u hoe de rechtbank tot dit oordeel is gekomen.
Juridisch relevante feiten en omstandigheden
Eiseres, die in het verleden slachtoffer werd van het toeslagenschandaal, diende een verzoek in bij de minister van Financiën om inzage te verkrijgen in haar persoonsgegevens die waren opgenomen in de FSV. De minister weigerde echter inzage te verschaffen in bepaalde gegevens, met een beroep op de uitzonderingsgronden opgenomen in artikel 23 van de AVG en artikel 41 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: UAVG). De minister stelde dat de privacy van derden werd beschermd door toepassing van deze weigeringsgronden, maar gaf geen gedetailleerde motivering waarom de weigeringsgronden van toepassing waren in dit geval.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank Rotterdam was het niet eens met de minister. De rechter oordeelde dat de minister de weigering van het inzageverzoek onvoldoende had gemotiveerd. Het motiveringsbeginsel, dat vereist dat bestuursorganen hun besluiten duidelijk onderbouwen, werd in deze zaak niet nageleefd. De rechtbank stelde vast dat de minister slechts een algemene verwijzing had gegeven naar de artikelen 23 van de AVG en 41 van de UAVG, zonder nader in te gaan op de specifieke belangenafweging die had moeten plaatsvinden bij het vaststellen van het besluit.
Beperkingen van het inzagerecht onder de AVG moeten zorgvuldig worden onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de minister had moeten toelichten hoe verstrekking van de gegevens schade zou berokkenen aan de rechten en vrijheden van anderen. Een algemene verwijzing naar de wet volstond in dit geval niet en de minister had concreet moeten aangeven hoe het belang van de bescherming van derden zwaarder woog dan het recht op inzage in persoonsgegevens van eiseres op grond van de AVG.
Gevolgen van de uitspraak
De uitspraak van de rechtbank bevestigt dat overheidsinstanties zorgvuldig moeten omgaan met inzageverzoeken op basis van de AVG. Het motiveringsbeginsel is van essentieel belang. Bestuursorganen moeten hun besluiten helder en gedetailleerd motiveren.
Uit de uitspraak volgt dat het niet voldoende is om een beroep te doen op algemene wetsbepalingen wanneer wordt besloten om inzage te weigeren. Het is essentieel dat bestuursorganen hun motivering specifiek afstemmen op de feiten en omstandigheden van het geval. Dit voorkomt dat besluiten arbitrair lijken of dat rechten van betrokkenen worden ingeperkt zonder duidelijke onderbouwing.
Conclusie
De rechtbank Rotterdam benadrukt het belang van het motiveringsbeginsel bij beperking van het inzagerecht onder de AVG. Bestuursorganen moeten hun afwegingen zorgvuldig maken en helder onderbouwen. Een algemene verwijzing naar de wet volstaat niet, besluiten moeten specifiek worden toegelicht.
Heeft u binnen uw organisatie hulp nodig op het gebied van privacyrecht? Ius Publicum is uw juridische partner voor advies, audits, workshops en andere diensten. Neem contact met ons op om de mogelijkheden te bespreken.
Deel dit artikel: |
Op de hoogte blijven?
Schrijf u in voor onze nieuwsbrief! Dan zorgen wij ervoor dat u op de hoogte blijft van de belangrijkste ontwikkelingen binnen onze expertises.