Artikel 5.1 lid 2 sub e Woo: namen van advocaten wel of niet openbaar maken?

In de uitspraak van 28 januari 2025 is de rechtbank Rotterdam (hierna: rechtbank) ingegaan op de vraag of namen van advocaten openbaar gemaakt dienen te worden in het kader van een verzoek op grond van de Wet open overheid (hierna: Woo-verzoek) (ECLI:NL:RBOT:2025:1060). In deze blogpost wordt besproken hoe de rechtbank deze vraag heeft beantwoord en wordt duidelijk gemaakt onder welke omstandigheden namen van advocaten wel of juist niet openbaar gemaakt dienen te worden.

Juridisch relevante feiten en omstandigheden

Eisers hebben een Woo-verzoek ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) dat betrekking heeft op afspraken tussen de SVB en advocaten uit Turkije. De SVB heeft zich op het standpunt gesteld dat de namen van de betreffende advocaten niet hoeven te worden verstrekt, omdat deze advocaten niet in het kader van hun functie in de openbaarheid treden en het belang van openbaarmaking van deze namen niet zwaarder weegt dan de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze advocaten, zoals bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo.

In het kader van de functie in de openbaarheid treden

Volgens de rechtbank moet eerst worden vastgesteld of de advocaten in dit geval wel degelijk in het kader van hun functie in de openbaarheid treden. De Woo biedt namelijk ruimte om persoonsgegevens te beschermen wanneer het belang van openbaarheid niet opweegt tegen het belang van de persoonlijke levenssfeer. De vraag is dus: treden de advocaten in dit geval wel degelijk in de openbaarheid door hun werk?

In de zaak van de SVB ging het om documenten zoals interne e-mails, contracten en overeenkomsten tussen de SVB en advocaten uit Turkije. De rechtbank concludeerde dat deze advocaten in dit specifieke geval niet in de openbaarheid traden in de uitoefening van hun functie. Dit komt doordat hun werk in deze context niet zichtbaar was voor het bredere publiek; ze traden niet op als vertegenwoordigers van een publiek belang, zoals bij het optreden in rechtszaken.

Deze overweging is belangrijk omdat advocaten, hoewel ze vaak in de media of in juridische procedures zichtbaar zijn, niet automatisch als “in de openbaarheid treden” kunnen worden beschouwd wanneer ze in een meer administratieve of interne context werken. De rechtbank maakt duidelijk dat dit onderscheid essentieel is voor de beoordeling van Woo-verzoeken.

De eisers betoogden dat advocaten door hun naam te vermelden in processtukken, zoals bij het starten van een rechtszaak, al in de openbaarheid treden. De rechtbank is het echter niet eens met deze stelling. De vermelding van een naam in juridische documenten betekent niet per definitie dat de advocaat in een openbaarheidssituatie werkt. De rechtbank benadrukt dat dit geen bewijs is dat hun naam openbaar gemaakt moet worden in het kader van een Woo-verzoek.

Conclusie

Deze uitspraak bevestigt dat bij een Woo-verzoek de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder kan wegen dan het belang van openbaarheid. Namen van personen die niet uit hoofde van hun functie in de openbaarheid treden, hoeven in beginsel niet openbaar te worden gemaakt op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, van de Woo. Het is aan de verzoeker om aannemelijk te maken dat in een concreet geval het belang van openbaarheid zwaarder weegt. Deze uitspraak maakt duidelijk dat dit dus ook voor advocaten kan gelden op grond van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

 

Heeft u juridisch advies nodig bij de behandeling van een Woo-verzoek? Maak kennis met de Woo-helpdesk van Ius Publicum. Neem gerust contact met ons op en ontdek hoe wij u kunnen ondersteunen!  

Op de hoogte blijven?

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief! Dan zorgen wij ervoor dat u op de hoogte blijft van de belangrijkste ontwikkelingen binnen onze expertises.